- total
- total1 [tottaal],totaux [tottoo]〈bijvoeglijk naamwoord; ook m.〉, totalement [tottaalmã] 〈bijwoord〉1 totaal ⇒ geheel, volkomen♦voorbeelden:1 confiance totale • absoluut vertrouwenau total • in totaal, over het geheelle total • totaal, somfaire le total • optellen————————total2 [tottaal]〈bijwoord〉1 kort en goed ⇒ het eind van het lied♦voorbeelden:1 total, on n'a rien gagné • kort en goed, we hebben niets gewonnen1. mtotaal(bedrag), som2. adjtotaal, volkomen
Dictionnaire français-néerlandais. 2013.